En zijn zonen gingen, en maakten maaltijden in ieders huis op [11]zijn dag; en zij [12]zonden henen, en nodigden hun drie zusteren, om met hen te eten en te drinken.
11. Te weten, zijner beurt om zijn maaltijd te geven; want hiervan ging zekere orde onder hen om. En misschien kwam de orde op elkeen, ten dage zijner geboorte. Want Job noemt dezen zijnen dag; hfdst.3 vs.1.
12. Te weten, boden, die de zusters ter maaltijd zouden noden. Alzo in vs. 5.